Introductie
In de geschiedenis van Twente speelden de bisschoppelijke hoven een belangrijke rol. De Duitse keizer benoemde de bisschoppen van Utrecht en beleende hen met landerijen. De bisschoppen verwierven in de loop der eeuwen vele landerijen. Het ging daarbij meestal om boerderijen die bewoond werden door horigen. Deze horigen gebruikten de hoeve van de heer tegen betaling van pacht en bovendien moesten zij persoonlijk diensten verrichten voor hun heer.
De geschiedenis van de Hofmeijers
Om het beheer van die bisschoppelijke hoven goed te regelen, werden hofmeiers aangesteld. Aanvankelijk was dit een horige, die door zijn persoonlijkheid en overwicht in staat was leiding te geven, de administratie te voeren en rechtspraak te verzorgen. Hij woonde op de hof.
In Twente kwamen zes belangrijke bisschoppelijke hoven voor. De Hof Ootmarsum was er één van en wordt al genoemd in 1332. In de 16e eeuw gingen de bisschoppelijke hoven over op Karel V en vervolgens Philips II. Na de afzetting van de laatste kwamen ze in handen van de Staten van Overijssel. De hofmeiers van de Hof Ootmarsum genoten naast de inkomsten uit de hof ook inkomsten uit functies in de advocatuur en politiek. In de 18e eeuw telde de Hof Ootmarsum 53 horige erven, waarvan er 39 waren gelegen in Ootmarsum en naaste omgeving.
Wie waren de Beverfordes ?
In 1612 duikt voor het eerst de naam Van Beverforde op als hofmeier, Reint van Beverforde. Daarna volgde een lange periode waarin de familie Van Beverforde fungeerde als hofmeier en waarin vele landerijen in eigendom werden verworven. Hierbij ging het om losse percelen, enkele boerderijen, bossen en tuinen bij de stad Ootmarsum.
In 1750 bouwde Hermannus van Beverforde (1715-1792) het eerste huis op een perceel grond dat in de eeuwen daarna Erve ’t Ribbert werd genoemd.
De laatste hofmeier Anthony H.W.H. Vosding van Beverforde (1756-1833) bleef ongehuwd. Toen de horigheid werd afgeschaft, verloor hij zijn functie, maar behield het omvangrijke familiebezit.
Anthony Vosding van Beverforde liet in 1833 zijn bezittingen na aan de drie kinderen van zijn neef Wennemar Hendrik Dröghoorn, rentmeester van Huize Ootmarsum. Eén van die erfgenamen was gehuwd met Hendrik Engels, die daardoor in het bezit kwam van een deel van de hof. In 1839 kocht hij de beide andere delen, zodat het hele bezit van de familie Van Beverforde weer bijeen kwam.
Bij Koninklijk Besluit van 18 maart 1832 is Hendrik Engels toestemming verleend zich Engels van Beverforde te noemen. Hierdoor bleef ook de naam van de familie bewaard. Een van de zoons van Hendrik Engels maakte ook van die naam gebruik en noemde zich Mr. W.J. (Wennemar Jan) Engels van Beverforde. De andere zoon Gerhard Hendrik en de dochter Hendrika Antonia hielden de naam Engels aan. Zie schema.